Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Ik [48]heb hen wel getuchtigd, [en] hunlieder armen [49]gesterkt; maar zij denken [50]kwaad tegen Mij. 48. Met woorden en slagen. Anders: Ik bind en sterk hunne armen, te weten gelijk een goed chirurgijn en medicijnmeester pleegt te doen; vergelijk vs.1. 49. Dat is, matiglijk gekastijd, gevende hun nog kracht om de kastijding te verdragen, of alzo: dat Ik hen niet verteerde; of, als Ik bezig was om hen te genezen door mijn heilzame tucht, zo voegde Ik mij naar hun vermogen, ondersteunende hen met nodige krachten, en hunne zwakheden dragende; of, Ik kastijdde hen wel, maar onderhield hunnen staat, dat zij niet te gronde gingen. 50. Mijn goeddoen vergelden zij mij, [in plaats van met dankbaarheid] met kwade handelingen tegen mij; overdenkende hoe zij hun bouwvalligen staat, zonder mij en tegen al mijne waarschuwingen en dreigementen, evenwel, als tot mijn hoon en spijt, nog zouden mogen vastmaken door afgodische, vleselijke en heidense hulp, daar zij mij schuldig waren te danken voor al hetgeen dat er nog van hunnen staat overig en behouden is. Waarop het volgende mede ziet.